Alfred Goldschmidt was de voornaamste gangmaker vanhet merk Pipe. Als bankierszoon kreeg hij in 1898 het zakelijk voorstel van de heren Mulders de Bagenrieux en koetswerkbouwer Victor Snutsel de vraag een automobielfabriek op te richten. In die tijd bestond er geen enkele automobielfabriek van belang (Germain zou pas op het einde van dat jaar uit de fabriek rollen). Tot dan was de automobielbouw eerder voorbehouden aan aan ambachtelijke dan aan industriële werkplaatsen.
Op 19 februari werd de “Compagnie Belge de Construction d’Automobiles” opgericht. Waar de naam Pipe vandaan komt is in dit geval niet duidelijk. Pipe huurde in 1899 een kleine werkplaats in Sint-Gillis (Brussel) in de Vlasfabriekstraat 6, niet ver van het Louisaplein. Kort daarna werd verhuisd naar grotere werkplaatsen op het Kasteleinplein 18 in Elsene, en enkel jaren later werd een groot terrein aangekocht in de Ruysdaelstraat in Anderlecht om er werkplaatsen en burelen op te bouwen. In 1903 is het zover. Maar in 1905 wordt er opnieuw uitgebreid en een terrein aangekocht dat tot aan de Bergensesteenweg reikt.
In 1908 werd de “Compagnie Belge de Construction Automobiles” ontbonden en omgevormd tot de SA Usines Pipe. De fabriek verkocht ook vliegtuigmotoren, bedrijfsvoertuigen, bestelwagens, vrachtwagens, ziekenwagens, omnibussen, brandweerwagens, werkplaatswagens voor de luchtmacht, ladderwagens, enz….
Na de oorlog beslist de familie Goldschmidt van in de fabrieken werktuigmachines te gaan bouwen en verhuist de automobielafdeling naar de Felix Vandezandestraat 31 in Koekelberg. In juni 1931 wordt het bedrijf opgeslorpt door Brossel dat eerder ook al Bovy had overgenomen. Zo ontstaat de Pipe-Bovy divisie van de firma Brossel en zal op die manier tot nat na de tweede wereldoorlog overleven.