België had sinds het einde van de 19de eeuw reeds een omvangrijke en snelgroeiende automobielindustrie die zich voornamelijk concentreerde rond steden als Antwerpen, Luik, Brussel, en die vaak voortkwam uit bescheiden rijwiel-, wapen- en rijtuigfabrieken. Dank zij een bodem rijk aan steenkolen en dicht bij lagen ijzererts gelegen, heeft België in de 19de eeuw evenals Engeland, Frankrijk en Duitsland een opmerkelijke industriële ontwikkeling gekend.
In 1886 construeerde de brusselaar Frédéric de la Hault samen met de heer d’Heyne de Nydpruck een driewieler met als krachtbron een petroleummotor. De machine had twee voorwielen waarvan er één werd aangedreven. Met het achterwiel werd gestuurd.
Het ontstaan van een industrie
De eerste fabrikant die voertuigen aan het publiek verkocht was Vyncke. Maar het is Germain geweest die de eerste belangrijke industriële fabricage op gang bracht in 1898.
Vervolgens versnelden zich de gebeurtenissen en de evolutie voltrok zich onstuimig. Bij de constructeurs voegden zich spoedig wapenfabrieken als F.N., Nagant, Pieper, fietsenfabrieken als Delin, Belgica, machinefabrieken als Snoeck, fabrikanten van spoorwegmateriaal als Métallurgique, alsook fabrieken speciaal gesticht voor de fabricage van motorvoertuigen. Dit was het begin van de grote vlucht die de Belgische automobielindustrie zou gaan nemen.
(bron : De geschiedenis van de Belgische auto, Kupélian/Sirtaine)