Imperia

Adrien G. Piedboeuf, de oprichter van Imperia, begon zijn automobielcarrière in het begin van de 20ste eeuw en hield zich o.a. bezig met Métallurgique. Nadien (1904) begon hij onder eigen naam moto’s te bouwen in Luik maar hield dit al snel voor bekeken om zich in de automobielwereld te lanceren. In 1906 liet hij de naam vastleggen waaronder zijn auto’s bekend zouden worden, Imperia, met als embleem de kroon van Karel de Grote. Deze kroon zou, weliswaar onder verschillende vormen, het symbool van het merk blijven tot het vijftig jaar later van de markt verdween.

Piedboeuf onderhandelde met Pieper over de verkoop van van de fabrieken in Nessonvaux, waar Imperia zich vanaf het begin van 1908 zou vestigen. Vanaf dan beschikt het merk over een grote fabriek.

Op het einde van 1911 verkocht Piedboeuf zijn belangen in Imperia aan Springuel om zo beide bedrijven samen te brengen onder de algemene leiding van Jules Springuel.

In 1913 nam de Spaanse sportman en oud-wielrenner Francesco Abadal contact op met de fabriek in Nessonvaux om er sportwagens te laten bouwen. Abadal wou zijn eigen merk lanceren als concurrent voor Hispano en de wagens door Imperia laten bouwen. De assemblage gebeurde in Spanje en werden onder de naam Abadal verkocht. Imperia verkocht dezelfde wagens onder de naam Imperia.

Na de wapenstilstand van de eerste wereldoorlog kwam het bedrijf in handen van Mathieu van Roggen, eigenaar van de marmergroeven in Sprimont en bekend met de werkplaatsen Teixera die in Trooz auto’s bouwde onder de naam ATA. De naam werd gewijzigd in “Automobile Imperia SA, Anciens Etablissements Springuel, Huy, Mathieu van Roggen, Nessonvaux”.

Begin van de 20-er jaren werd besloten een schuivenmotor te bouwen. deze was zeer origineel en verschilde van het “Knight”-systeem. Dit systeem was duidelijk beïnvloed door het brevet dat de Engelse ingenieur Tolputt in 1920 had genomen. De nieuwe auto kreeg de naam Imperia-Tili

Mathieu van Roggen had altijd met het idee gespeeld een consortium op te richten waarin alle Belgische constructeurs zouden verenigd worden. daar zou hij gedeeltelijk in slagen. In 1927 nam hij Métallurgique en Excelsior over, Nagant en het carrosseriebedrijf Matthys & Osy volgden in 1928. De nieuwe vennootschap kreeg de naam “SA des Automobiles Imperia-Excelsior”. In 1928 werd de fabriek in Nessonvaux merkelijk uitgebreid en uit die tijd stamt ook de beroemde testbaan, die op het dak gebouwd werd. Maar van Roggen was nog niet tevreden, hij had gesprekken met Benz en Wolseley maar had meer succes met Voisin waar hij aandeelhouder werd. Hij kocht ook de restanten van Minerva op.

In 1932 kon een faling vermeden worden met de steun van de leveranciers en in april 1932 wordt de “Société Nouvelle des Automobiles Imperia” opgericht. Imperia zou op het nippertje de crisis overleven, hij was verplicht om de licentie van een buitenlandse auto te nemen: de Duitse Adler Trumpf-licentie.

Voor de tweede wereldoorlog besloot Van Roggen zich met de Minerva fabrieken in Mortsel bezig te houden en verkocht Imperia aan de groep wolweverijen Gérard-Hauzeur in Verviers.

Na de oorlog kreeg Imperia de fabriek terug en begon met de invoer van de Engelse wagens van het merk Standard en begon ook de assemblage ervan. Alle activiteiten in de automobielsector werden in 1958 stopgezet. Enkele jaren later werd Imperia vereffend.

Andere bron