LA GRACIEUSE 1899
(Soc. Electricité Mécanique Automobile) Kuregem – Brussel
“LA GRACIEUSE” werd voorgesteld in 1899 en zou in zich alle technische vooruitgang van dat tijdperk hebben verenigd.
De motor was een luchtgekoelde 6 pk motor met holle aluminium koelvinnen en was voorzien van een ontsteking met bobine en een additionele gloeibuis voor in geval van een gebrekkige accumulator.
LA LOCOMOTRICE 1903 – 1905
(Soc. Belge La Locomotrice) Luik
Deze onderneming werd opgericht door de heren ORBAN en LALOUX en stond onder de leiding van Albert ROLAND en Baron Raoul de MACAR. LA LOCOMOTRICE exploiteerde in België de brevetten van de Franse constructeur ROCHET-SCHNEIDER. De montage van deze auto’s gebeurde in de fabrieken van NAGANT uit Luik tot eind 1905. Dan verkocht Albert Roland de licentie aan F.N., en werd hij verdeler van F.N. voor de omgeving van Luik.
Hierdoor werden de F.N.’s die in 1906 en 1907 gebouwd werden LOCOMOTRICE of R.S.B. (ROCHET-SCHNEIDER BELGE) genoemd, ze hadden wel de typische radiator van de firma uit Lyon. Albert ROLAND en Baron de MACAR lieten de eerste LOCOMOTRICES ook klaarmaken voor wedstrijden. Die namen met succes deel aan verschillende Belgische races waaronder de Meeting van Oostende waar ze werden bestuurd door KINET en LAMINE.
LAMBERT 1919 – 1931
(Ateliers Louis LAMBERT) – Ensival lez Verviers
– 1919/1922: Anciens Ateliers LINON – opvolger Louis LAMBERT
– 1922/1931: S.A. Fabrique Belge pour la construction de cycles et automobiles
(F.B. Anciens Ateliers Louis LAMBERT)
Louis LAMBERT, de voormalige boekhouder van de firma LINON, besloot in april 1919 de onderneming, die door de grote oorlog alle activiteiten gestopt had, over te nemen en de gebouwen van de familie LINON te huren. Onder de benaming “Anciens Ateliers LINON – Successeur Louis LAMBERT – Ensival-lez-Verviers” verkocht Louis LAMBERT fietsen, motoren, banden en andere accessoires voor hij zich in 1920 zou associëren met Eduard MAIGROT, voor de verkoop van auto’s van de merken CITROEN, MORS, MAXWELL en CHALMERS. Ze zouden zelf ook enkele voertuigen bouwen, voornamelijk fietsen, maar ook enkele auto’s onder licentie van LINON, gebruik makende van de overblijvende voorraad wisselstukken.
In 1922 koopt Louis LAMBERT de fabrieksgebouwen en richt hij de “S.A. Fabrique Belge pour la construction de cycles et automobiles” op, kortweg “F.B. Anciens Ateliers Louis LAMBERT”. Hij wordt dan vervolgens agent voor CITROEN. Geconfronteerd met ernstige financiële moeilijkheden tracht Louis LAMBERT om te schakelen en in 1931 richt hij met weinig succes de “Compagnie Verviétoise des Taxis Citroën” op, in 1935 wordt deze firma in liquidatie gesteld.
LA TORPILLE 1900 – 1902
(S.A. L’AUTOMOBILE)
– werkhuizen: de Praeterestraat en Bonneterrestraat in Elsene
– burelen: Louisalaan 533 in Brussel
De Brusselse carrossier en mecanicien J. Matthys startte vanaf 1900 met de bouw van lichte auto’s, aangedreven door motoren van DE DION-BOUTON en KELECOM. Zij waren bekend onder de naam LA TORPILLE, het ging om voertuigen met één of vier cilinders van 6, 8 en 12 pk met drieversnellingsbak en voor de lichtste versies transmissie via cardan “zonder ketting of riem”, zoals het toentertijd in de publiciteit werd genoemd, en met ketting voor de 12 pk. De aangekondigde topsnelheden bedroegen, al naargelang het vermogen 15, 30 of 45 km/u. De eerste kleine MATTHYS liet van zich spreken bij de wedstrijden in Spa in augustus 1900, waar hij de overwinning behaalde in de categorie tot 400 kg, voor de F.N.’s en VIVINUS. In maart 1902 werden ze nog tentoongesteld, maar daarna zou de productie zijn gestaakt.
Joseph Valentin LAVIOLETTE was een Luiks ingenieur die zijn carrière begon bij het Nederlandse SPYKER, een bedrijf dat hij in 1911 verliet om zich in Luik te vestigen en er een prototype te bouwen van een auto met voorwielaandrijving. De wegligging hiervan werd getest ter gelegenheid van het Salon van Brussel in 1913, en zorgde voor verbazing alom.
Na de Eerste Wereldoorlog associeerde LAVIOLETTE zich met twee Brusselse industriëlen, DE WITTELEIR baas van een belangrijke zaak in autoaccessoires) en DE MIDDELAER (fabrikant van kleppen en andere auto onderdelen). Deze samenwerking resulteerde in de bouw van twee exemplaren van een nieuwe versie van het LAVIOLETTE prototype, het mechanische gedeelte hiervan werd gerealiseerd door de Ateliers DE MIDDELAER. Krachtbron was een viercilinder met kopkleppen, de versnellingsbak was gemonteerd boven de vooras. De starre vooras had semi-elliptische veren en de transmissie maakte gebruik van cardankoppelingen. Deze auto had een uitstekende wegligging, maar werd nooit in serie geproduceerd, er waren nochtans onderhandelingen met verschillende constructeurs, waaronder METALLURGIQUE, maar die leidden nooit tot concrete resultaten.
De Witteleir liet één van beide chassis voorzien van een carrosserie door Albert D’IETEREN, en gebruikte deze auto persoonlijk tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Hij was ontgoocheld omdat het Belgische Museum van de Automobiel, aan wie hij de auto wou schenken, niet geinteresseerd was, en liet de auto dan maar slopen! Joseph LAVIOLETTE van zijn kant was intussen overgestapt van de automobielnijverheid naar de textielnijverheid.
LEFERT 1898 – 1902
Peperstraat 17 in Gent
De Gentse carrossier J. LEFERT bouwde een klein aantal elektrische voertuigen, waarvan er drie werden tentoongesteld op het Salon van Brussel in 1902. Hij bouwde ook een omnibus voor het Grand Hotel in Luik.
LEGIA 1900
(Usines Deprez-Joassart) – Herstal
De door M. SKLIN ontworpen lichte LEGIA auto werd gebouwd in de rijwielenfabriek DEPREZ-JOASSART te Herstal. Het betrof een kleine driewieler van 160 kg, aangedreven door een ééncilinder van DE DION of ASTER, gekoppeld aan een transmissie met twee versnellingen. Het enkele voorwiel zorgde voor de besturing en de aandrijving. Dit voertuig haalde een topsnelheid van 30 km/u.
LEMAIRE et PAILLOT 1896
Herstal
De LEMAIRE et PAILLOT uit 1896 was één van de eerste auto’s die in de regio van Herstal werd gebouwd. Het was een enig model, dat getuigde van het groeiende dynamisme in de ontwikkeling en de bouw van automobielen in België.
L’ETOILE 1985-1992
Brugsesteenweg 211 – 8242 OUDENBURG (ROKSEM)
Dit carrosseriebedrijf (Ronny Coach Building Company) specialiseerde zich in de ombouwing en de verlenging op bestelling van Mercedes S, vanaf 1988 kwamen daar ook Rolls Royce en Bentley bij.
De Mercedes S werd verlengd met 36 tot 130 cm, en kon zo plaats bieden aan 7 personen in een omgeving van edele houtsoorten, leder en een luxeuitrusting.
Hetzelfde recept werd toegepast op Rolls Royce Silver Spirit en Bentley Eight, die met 60 cm werden verlengd en voorzien van edelhouten meubilair met geïntegreerd werkblad, Hifi, video, bar, kleurentelevisie en gordijntjes. L’Etoile richtte zich vooral op de markten in het Midden Oosten.
LIBERTA 1972 – 1974
(Liberta Engineering S.A.)
Quai de Coronmeuse 59 in Luik
De voertuigen van Jacques d’HEUR, vanaf 1964 gebouwd onder de naam MEAN MOTOR, werden vanaf 1972 LIBERTA genoemd. Op het Salon van Parijs van 1972 stelt hij een nieuwe versie van zijn sportwagen voor, die geleverd wordt als kit, zonder motor noch versnellingsbak. Chassis, carrosserie en ophanging wegen samen niet meer dan 200 kg. Dit voertuig met buizenchassis was bestemd voor de montage van motoren tot 200 pk. In 1973 wordt er ook een MEAN/LIBERTA buggy geproduceerd. Hij valt op door zijn hoekige vormen en groot ruitoppervlak. Deze auto, die meer was dan de toen populaire beach buggy’s, had een stevig chassis met rechthoekige profielen, een vast dak met rolbeugel en werd aangedreven door achteraan geplaatste RENAULT 8 of 10 motor.
Jacques d’HEUR was echter meer artiest dan zakenman, en hij slaagde er nooit in zijn financiële moeilijkheden de baas te blijven. Uiteindelijk wordt de onderneming failliet verklaard op 19 maart 1974. Toch werden er ongeveer 300 voertuigen door MEAN/LIBERTA gebouwd.
Jacques d’HEUR verongelukte, totaal berooid, begin 1981 in Luik. Weinigen herinneren zich nog Jacques d’HEUR, hij was nochtans de zeer gewaardeerde mecanicien van Jo Schlesser, en werkte achtereenvolgens voor het Team van Ford France, voor Andre PILETTE, ABARTH, MASERATI en LIGIER. Hij bouwde eigenhandig een veertiental prototypes.
LIBERTY 1920 – 1948
– 1920: Compagnie belge des autos-camions Liberty
– 1930: Société Franco-belge des autos Liberty
– 1936: Société des camions Liberty S.A.
Menen en Brussel – Léopold I-straat 297/299 in Laken
De “Compagnie belge des autos-camions Liberty” werd vlak na de Eerste Wereldoorlog opgericht in Rethel (Frankrijk) maar vestigde zich in Menen. Op het eind van de jaren twintig, intussen veranderd in “Societe Franco-belge des autos LIBERTY”, bouwt het bedrijf in Brussel vrachtwagens van eigen makelij, de FB-reeks, met uit de V.S. geïmporteerde onderdelen.
In 1936 telt het gamma vijf types van vrachtwagens en trekkers met een gewicht van 5 tot 15 ton. De gebruikte motoren zijn 6 cilinders van WAUKESHA, 4 of 6 cilinders op zware fuel van het merk BUDA Diesel of WAUKESCHA-HESSELMAN. Ze werden gebouwd tot in 1939, na de oorlog werd een beperkte productie hervat in 1946. Het merk stelde nog drie voertuigen tentoon op het Salon van Brussel van 1948, maar de firma verdwijnt dan voorgoed.
LINON 1900 – 1914
“Les Ateliers de Constructions Automobiles LINON”
rue Grande in Ensival-lez-Verviers
Voor ze zich gaat inlaten met automobielproductie is de familie LINON bekend in de streek van Verviers omwille van haar fietsen met merknaam “CYCLOPE”. Op het eind van de 19de eeuw beleeft de fietsenindustrie haar hoogtepunt. Die is voornamelijk gevestigd in de provincie Luik, in totaal zijn ruim 2.000 mensen, verspreid over een honderdtal bedrijven, in deze branche actief.
Nadat ze zich hebben gevestigd in Ensival-lez-Verviers, beslissen de broers Louis en Andre LINON om ook automobielen te gaan bouwen in hun nieuwe installaties. Vanaf 1898 verkopen ze de Franse auto’s GAUTHIER-WEHRLE met een cardanaandrijving, zonder kettingen of riemen. Het jaar daarop verwerven ze de licentierechten om zelf deze auto’s te bouwen. Op het Salon van Brussel in maart 1900 wordt de eerste zelf ontwikkelde lichte automobiel van het merk LINON voorgesteld. De auto heeft een een vooraan ingebouwde motor van DE DION-BOUTON, met 3 of 5 pk en een versnellingsbak met twee of drie versnellingen.
Al snel wordt de productie van LINON verder uitgebreid. In 1901 wordt de eerste tweezitter met 4 of 5 pk LINON motor voorgesteld aan het publiek, maar ook een vierzitter aangedreven door twee aan elkaar gekoppelde LINON motoren, achteraan gemonteerd, en modellen met 4 en 6 plaatsen, aangedreven door motoren van 7 tot 20 pk. Deze auto’s werden ook geëxporteerd en de firma uit Ensival leverde ook onderdelen, chassis en motoren aan andere constructeurs. In januari 1904 exposeert LINON op het Salon van Brussel tweecilindermodellen met 8/12 pk en een viercilinder van 24 pk. Het merk bouwt ook moto’s met 3 of 4,5 pk en riemaandrijving.
Tussen 1909 en 1914 bouwt LINON tussen 200 en 300 auto’s per jaar, het gamma bestaat uit volgende modellen, waarvan een aantal worden aangedreven door een LINON motor, maar ook door motoren van FAFNIR, FONDU, BALLOT of VAUTOUR:
– viercilinders van 10/12 pk (80 x80); 10/15 pk (80 x 105); en 16/20 pk (95 x 120), allen met drieversnellingsbak en
cardanaandrijving;
– de types AL 8 pk (60x 100);F 12 pk (75 x 120); G 16 pk (80 x 140) en H 22 pk (90 x 150) met een
hoogspanningsmagneto van BOSCH.
Het model AL heeft een koppeling met schijven, de F, G en H hebben een konuskoppeling in leer en een monobloc motor. Men schat de productie van LINON tot aan de eerste wereldoorlog op een 2.000 voertuigen. De gebroeders LINON keren vervolgens de automobielproductie de rug toe, hun productieritme was te laag om te overleven en te groeien in een industriële sector die openstond voor buitenlandse concurrentie. Enkele LINON modellen worden na de oorlog nog gebouwd, maar in 1919 wordt de firma overgenomen door Louis LAMBERT, de voormalige boekhouder van de firma LINON.
Tussen 1898 en 1914 behaalden de auto’s van LINON enkele mooie resultaten met zuivere seriemodellen. In een advertentie van 1910 zette Louis LINON de prestaties van zijn serievoertuigen tijdens wedstrijden als volgt in de verf: “De LINON auto bewijst zijn suprematie door in wedstrijden als een echte toerismewagen met vier plaatsen en met volledige uitrusting de strijd aan te gaan met auto’s die “speciaal zijn klaargestoomd, en ondanks dit nadeel realiseren zij volgende prestaties…. (een km met vertrek uit stilstand: gemiddelde 65 km/u, 500 m met vliegende start: 82 km/u gemiddeld)”.
In 1913 en 1914 worden er toch enkele LINON auto’s speciaal geprepareerd en voorzien van een speciale carrosserie voor wedstrijden. Het palmares van Linon in wedstrijden is redelijk uitgebreid, we citeren hierna slechts de belangrijkste wapenfeiten:
– in 1899 behalen de Linons de eerste 2 plaatsen op de Meeting van Luik, de tweede werd bestuurd door André LINON;
– in 1903 (Meeting van Spa) en in 1905 (Coupe van de krant “La Meuse”) laten zowel de motoren als de auto’s van LINON van zich spreken;
– in 1909, bij de 5de Coupe de la Meuse, eindigt een LINON, bestuurd door JERUSALEM op de tweede plaats in de toerisme categorie en vierde algemeen na een IMPERIA, een MINERVA, en een OPEL. Hij liet nog verscheidene krachtigere auto’s achter zich (deze LINON, bouwjaar 1907, had toen al meer dan 40.000 km op de teller);
– in 1912 behaalt LINON eerste prijzen in Namen en Oostende met een 22 pk die 100 km/u snel is;
– in 1913 in Oostende, bij een snelheidswedstrijd van 20 km op circuit, is de kleine LINON 1,3 l de revelatie van deze druk bijgewoonde meeting, hij wordt eerste in zijn categorie en verslaat veel krachtigere SPRINGUELS, IMPERIAS en MERCEDESSEN. Datzelfde jaar behaalt het merk uit Ensival in Westmalle, voor een veertigtal concurrenten, het record op de vliegende kilometer;
– in 1914, tijdens de Meeting van Oostende verbetert Linon het snelheidsrecord met 102 km/u met een 12 pk van 2.650 cc. Dat zou de laatste overwinning worden van LINON voor het losbarsten van de Eerste Wereldoorlog en… het verdwijnen van het merk. De gebroeders LINON overlijden allebei in 1955, hun naam blijft voor altijd verbonden met de Belgische automobielindustrie in de eerste helft van de XXe eeuw.
LONGTIN et Le HARDY de BEAULIEU 1902 – 1904
Koningsstraat 89, Brussel
Dupréstraat 82-86, St Pieters Jette
Honoré LONGTIN, een bekende naam in de Belgische automobielwereld omwille van zijn brevetten die aan de basis lagen van de oprichting in 1898 van de Compagnie Belge de Constructions Automobiles (PIPE), associeert zich in het begin van de twintigste eeuw met C. Le Hardy de Beaulieu. Ze waren agent voor het Franse merk CGV (CHARRON-GIRARDOT en VOIGT). Ze besloten om daarnaast ook zelf een lichte auto to bouwen, met een zelf ontwikkelde motor die vooraan was ingebouwd (één- of tweecilinder), in hun nieuwe werkhuizen in de Dupréstraat in St Pieters Jette. Het chassis bestond uit getrokken stalen buizen, en de motor werd door henzelf gebouwd. In 1902 werden vier modellens voorgesteld: een 8, 10 en 12 pk met cardanoverbrenging en een 20 pk met viercilindermotor en kettingaandrijving. Longtin zou ook enkele vrachtwagens bouwen en ook benzine- en stoommotoren voor boten (waaronder een scheepsmotor op stoom van 30 pk volgens het compound principe). Zijn activiteit als automobielconstructeur zou echter van korte duur zijn, alle activiteiten worden gestaakt in 1904.
LOPPART en TAYMANS 1965 – 1967
Batavierenstraat 17, Brussel
Deze Brusselse firma was gespecialiseerd in onderdelen voor Formule V racewagens en ook bekend voor het prepareren van motoren (waaronder de VW 1300 die de LOVA aandreef). Daarnaast monteerden ze ook formule V’s van Formcar en Beach Mark 5 B.
LORENC 1903 – 1904
Transmission LORENC – Brussel
De LORENC onderscheidde zich door zijn twee eencilinder DE DION motoren die vooraan waren gemonteerd en elk een voorwiel aandreven via een ketting. De tonneaucarrosserie bood plaats aan vier passagiers. Deze constructeur nam deel aan het Salon van Parijs in 1903 en aan dat van Brussel van 1904.
Joseph DEJOURIE, Belgisch constructeur van éénzitters, liet van zich spreken van in de jaren ’50 omwille van zijn realisaties van Formule III’s (500 cc), Formule Juniors en Formule III’s van 1.000 cc. In 1966 bouwde hij voor rekening van het Race Filling Team de LOVA Formule V, die als prototype werd voorgesteld op het Salon van Brussel. De testritten die in Zolder werden afgewerkt met de definitieve versie van de VW 1300 cc motor die werd geprepareerd door de Ets. LOPPART en TAYMANS toonden het potentieel van deze racewagen. Zijn eigenschappen waren bijzonder aantrekkelijk voor jonge piloten: een extra stevig chassis in stalen buizen, een in de flanken ingebouwde brandstoftank, een regelbare stuurkolom en dito achterophanging, kabelwerk en benzineleidingen beschermd gemonteerd in de buizen van het chassis.
De firma LOZA werd in 1925 opgericht om het PICHA brevet te exploiteren. Het ging om een auto die zich onderscheidde door zijn wielen die op een parallellogram waren gemonteerd. Deze techniek zou tien jaar later opnieuw worden gebruikt door Gabriel VOISIN toen hij zijn “Coccinelle”-project ontwikkelde. De LOZA was een gesloten auto met twee deuren en zes plaatsen.